Overzicht

De bever is het grootste knaagdier van Europa. De soort is vooral bekend om zijn zelfgebouwde dammen en zijn afgeplatte staart.

De fazant is in grote delen van Europa uitgezet als jachtwild. De mannetjes zijn prachtig gekleurd en hebben een lange pluimstaart. Ook genaamd: de boskip.

De junikever lijkt sterk op de meikever, maar is kleiner. Hij is lichtbruin en volledig bedekt met lichte haren. De dekschilden zijn doorschijnend waardoor de opgevouwen achtervleugels eronder zichtbaar zijn. De larven worden engerlingen genoemd, net zoals bij de meikever.

De kramsvogel is een forse lijster met een grijze kop en een roodbruine mantel.

De meikever is een middelgrote kever met roodbruine dekschilden en poten. Zijn zwarte lijf heeft een opvallend driehoekspatroon aan weerszijden, en hij heeft roodbruine voelsprieten. De larve van de kever, de engerling, is erg opvallend. Je ziet de meikever vooral in de maand mei.

Het ree is een middelgroot hoefdier met een rood- grijsbruine vacht. Het heeft opvallend grote oren, grote ogen, een zwarte neus en een witte kin. Mannelijke reeën dragen een eenvoudig gewei.

De rosse woelmuis is een kleine woelmuis met een roodbruine vacht en grijze vlekken. Zijn staart is half zo lang als zijn lijfje. Het is de enige soort uit het geslacht van de rosse woelmuizen die in West- en Centraal-Europa voorkomt. Andere soorten komen enkel in Noord-Europa voor.

De sikkelsprinkhaan heeft de naam gekregen dankzij de sikkelvormige legboor. Deze sprinkhaan is een soort die vanuit Frankrijk Vlaanderen koloniseerde. Sikkelsprinkhanen zijn nog maar een relatief recent fenomeen in de Benelux, door de opwarming van het klimaat schuift hun areaal naar het noorden op.