Afbeelding
De hakselaar
Ann Crabbé

Beheerdag op de Helling – mei 2025

1 jun 2025
Categorieën
Lokaal nieuws
Organisatie

Al vele beheerdagen zijn we bezig met het verwijderen van maaiselresten en opslag op De Helling, met als resultaat van de vorige werkdag weer een prachtige muur van takken – klaar om te verhakselen. De taak van vandaag: deze hoop weer wegwerken.

– een verslag door Johan Van Meerbeek en Ann Crabbé

Onder het toeziend oog van de hete zon en Saskia van Natuur- en Landschapszorg VZW werd al ’s ochtends vroeg de hakselaar in gebruik genomen. Met een ketting van vrijwilligers werd vervolgens het hout bundel per bundel aangedragen. Wat een titanenwerk! Maar het moest gedaan want de wei moet weer gesloten kunnen worden. En met succes: om klokslag 12 was de hoop weggewerkt en de laadbak tot de nok volgeladen met houtsnippers.

De grote glimworm

Op zondag 6 april ging er een wandeling van Natuurpunt Bertem door in het Eikenbos met als onderwerp 'Voorjaarsbloeiers in het bos'. Ook kinderen waren uitgenodigd om na de wandeling paaseitjes te rapen.

Ze kregen ieder een loupepotje om op zoek te gaan naar kriebelbeestjes. Ze maakten hiervan gretig gebruik. Er werden meerdere diertjes gevangen en bewonderd met de loupe of vergrootglas. Eén van de gevangen diertjes bleek de larve van de grote glimworm te zijn.

Afbeelding
Larve van de Grote glimworm (Lampyris noctiluca)

Bart B (waarnemingen.be)

Glimwormen zijn geen wormen maar wel lichtkevers van de familie Lampyridae, waarvan er wereldwijd talrijke vertegenwoordigers zijn. In Bertem zijn 2 soorten aanwezig, de grote glimworm of Lampyris noctula (van het Latijnse nox = nacht en lux = licht) en de kleine glimworm die veel kleiner en minder algemeen is en waarvan het mannetje gekend is als het 'vuurvliegje'.

De grote glimworm kent een seksuele dimorfie: het mannetje en het vrouwtje lijken helemaal niet op elkaar, het lijken wel 2 verschillende diersoorten.

Het mannetje heeft een keverachtig uitzicht met harde dekschilden waaronder de vleugels zich schuilhouden als ze niet gebruikt worden. Hij is bruinzwart gekleurd met grote ogen en met een klein lichtorgaan achteraan het lichaam dat hij enkel aansteekt wanneer hij gestoord wordt.

Het vrouwtje is ongeveer twee maal zo groot, met een larve- of wormachtig uitzicht, een donkergrijze kleur met zijdelingse roze stippeling en zonder vleugels. Ze heeft een groot lichtorgaan aan het achterlijf. Om het geelgroene licht te presenteren aan het mannetje draait ze haar achterlijf spiraalvormig naar boven. Als er niet snel een mannetje komt opdagen om te paren, wiegt ze het achterlijf heen en weer zodat het lichtsignaal aan en uit lijkt te gaan.

Haar lichtorgaan is zo geëvolueerd dat het 100% van de verbruikte energie omzet in licht zonder warmteproductie. Ze kunnen 2 uur lang glimmen maar stoppen onmiddellijk wanneer ze een geslachtspartner gevonden hebben. Zo niet, trekken ze zich tot de volgende avond terug in hun schuilplaats. Ze kunnen dat tot een tiental nachten achter elkaar volhouden en glimmen vooral op avonden in juni en juli. Het mannetje vliegt rond op zoek naar een glimmend vrouwtje, waarvan hij het licht tot op 50 meter afstand kan zien.

Na de paring legt het vrouwtje haar eieren op een vochtige plek en sterft zoals ook het mannetje. De eitjes komen na 27 tot 45 dagen uit afhankelijk van de omgevingstemperatuur. De larven die hieruit komen vervellen tijdens hun leven 4 tot 5 keer waarbij ze telkens wat groter worden.

De larve lijkt sterk op een volwassen vrouwelijke kever, maar heeft gelige vlekken aan de rand van het lichaam. Ze leven tussen de vegetatie, mos, strooisel en dode bladeren. Ze jagen 's nachts op huisjesslakken waarbij ze een behoorlijke afstand kunnen afleggen. Het volwassen vrouwtje is daarentegen zeer honkvast en niet aangepast om grote afstanden af te leggen. Ze verplaatst zich hooguit enkele meters. De mannetjes zijn geen uitmuntende vliegers en vliegen maar 1 of 2 uur rond per nacht.

De volwassen individuen eten weinig tot niets: ze overleven op de reserves die ze als larve hebben opgebouwd. Zoals hoger gezegd eten deze larven huisjesslakken. Ze spuiten de slakken met giftige verteringssappen in. Dit verlamt de prooi en verandert het slakweefsel geleidelijk in een bruine vloeistof die de larve oplikt. De prooi blijft daarbij in leven en het is meermaals waargenomen dat het deels opgegeten slachtoffer verder wegkruipt in zijn huisje, achterna gezet door de larve van de glimworm. Als aanpassing aan de leefgewoonte van de slakken zijn de larven 's nachts actief, vooral onder vochtige omstandigheden.

Afbeelding
Grote glimworm

Robert Canis
Afbeelding
Grote glimworm - mannetje

NP

Entomophtora muscae of de 'zombieschimmel'

Enkele weken geleden identificeerde ik – met behulp van Obsidentify – een dode vlieg op de top van een jong boompje op de Koeheide als Entomophtora muscae met 100% zekerheid. Ondertussen kreeg ik echter van een validator van waarnemingen.be een correctie: het gaat niet om hoger vermelde soort, maar wel om een familielid ervan, met name Entomophtora scatophagae.

Gezien ik van deze laatste soort vrijwel niets terugvind in de literatuur zal ik mij grotendeels beperken tot een bespreking van E. muscae.

Van vliegen vond ik het in eerste instantie niet vreemd dat ik via Obsidentify enkel een wetenschappelijke naam voorgeschoteld kreeg en geen Nederlandse naam. Vele insecten hebben immers geen Nederlandse naam. 's Avonds zocht ik op mijn laptop meer gegevens over de waargenomen soort op en groot was mijn verbazing dat de identificatie geen vlieg betrof maar wel een 'entomopathogene schimmel die vliegen en muggen parasiteert'. Het woord entomo slaat op ‘insect' en pathogeen op 'ziekteverwekkend'.

Wanneer een vlieg met deze schimmel geïnfecteerd geraakt vertoont deze een reeks vreemde gedragingen alvorens eraan te sterven. De parasitaire schimmel kruipt achter de knoppen van het brein van zijn gastheer en maakt die tot een gehoorzaam schimmelfabriekje met als doel de verspreiding van de schimmelsporen te optimaliseren om zoveel mogelijk andere vliegen te infecteren.

Genesteld in het vliegenbrein heeft de parasiet de teugels volledig in handen. De schimmel stuurt de vlieg als een soort hersenloze zombie naar een zo hoog mogelijke plek: dit gedrag heet 'hoogtekoorts'.

Daar aangekomen spreidt de vlieg de vleugels uit en de poten naar achter in een karakteristieke 'doodshouding', zodat de schimmelsporen zich optimaal kunnen verspreiden. Op de foto zie je een vlieg in doodshouding bedekt met witte sporenmassa. De positie van de vleugels en de hoogte waarop de vlieg zich bevindt begunstigen immers de verspreiding van de schimmelsporen.

Afbeelding
Entomophthora scatophagae of 'zombieschimmel'

Johan Van Meerbeek (waarnemingen.be)

Ondertussen groeien de schimmeldraden geleidelijk doorheen het hele lichaam van de vlieg en verteren de lichaamssappen waardoor de vlieg sterft.

Dit is evenwel niet alles: E. scatophagae produceert bovendien nog een geurcocktail waar mannetjesvliegen wild van worden. Deze geur die werkt als een afrodisiacum en verleidt gezonde mannetjesvliegen tot een fatale paring met de geïnfecteerde soortgenoot die hem de schimmelsporen doorgeeft. Hoe meer schimmelsporen geproduceerd worden hoe hitsiger het mannetje wordt.

Als het om de voortplanting van zijn soort gaat lijkt er voor de schimmel E. scatophagae geen brug te ver.

De gehoornde metselbij

Reeds in maart was er activiteit van solitaire bijen waar te nemen aan ons bijenhotel in de fruitboomgaard op de Koeheide. Het betrof toen vooral de gehoornde metselbij of Osmia cornuta, de vroegst actieve metselbij. Metselbijen behoren tot de geslachten Osmia en Hoplitis, waarvan er zo'n twintigtal soorten voorkomen in onze contreien.

De meest bekende bij, de honingbij, is een sociale bij omdat ze leeft in kolonies van een koningin, vrouwelijke werksters en mannelijke darren die ieder een specifieke taak hebben in de kolonie.

Alle andere bijen zijn wilde bijen. Onze hommels zijn ook sociale bijen, waarbij hun kolonies wel veel kleiner zijn dan die van de honingbij. De wilde bijen die geen hommels zijn noemen we solitaire bijen. De meeste hiervan doen zelf aan broedzorg en maken hiervoor nestkamertjes of broedcellen waarin ze hun eieren deponeren samen met wat voedsel voor de larven die hieruit zullen komen.

Ongeveer 80% van de solitaire bijen nestelt ondergronds, dit zijn de zandbijen en aanverwanten waarvoor de Koeheide zo befaamd is. De andere bijen maken hun nest in reeds bestaande holtes. Dat kan een holle stengel zijn - zoals van frambozen – of hout waarin larven van kevers eerst gangen hebben geknaagd – zoals stronken van bomen of oude weidepalen. De bijen doen dat immers niet zelf. We kunnen deze soorten een handje helpen met het maken van bijenhotels.

De metselbijen worden zo genoemd omdat ze tussen elke broedcel een wand metsen van leem vermengd met plantenresten. In elke cel legt het vrouwtje een ei met een voedselvoorraad bestaande uit stuifmeel als eiwitbron en een klein beetje nectar als energiebron voor de larve. Op het einde wordt de holte toegemetst.

Afbeelding
Gehoornde metselbij – vrouwtje

Waarnemingen.be - Koen Mandonx
Vrouwtje van de gehoornde metselbij
Afbeelding
Bij - Gehoornde metselbij - Waarnemingen.be - Eric Walravens

Waarnemingen.be - Eric Walravens
Mannetje van de gehoornde metselbij

 

 

 

 

 

 

De gehoornde metselbij is de vroegste en één van de meest algemene soorten bijen die in bijenhotels nestelen. Vrouwelijke metselbijen zien eruit als kleine hommels: ze hebben een ronde vorm (een 'bierbuikje'), een oranjerood achterlijf, een glimmend zwart voorlijf en 2 hoorntjes op de kop die ze gebruiken om de lemige tussenschotten aan te stampen. Hieraan dankt deze soort zijn naam.

Op de onderkant van hun achterlijf hebben ze stugge haren waarop het stuifmeel wordt verzameld. Dit verzamelapparaat heet een buikschuier. Op één enkele vlucht kunnen ze hierdoor meer stuifmeel verzamelen dan honingbijen. Honingbijen hebben immers een veel kleiner stuifmeelkorfje op de achterpoten in plaats van een buikschuier.

De mannetjes zijn ongeveer de helft kleiner en slanker, hebben witte haren op het aangezicht (een witte snor) en langere antennes. Ze missen de hoorntjes op de kop. Bij deze soort zijn het nu eens niet de mannetjes die hoorns dragen (in het Frans cocu)! Wie dit niet begrijpt zoekt dat maar op Google op.

Honingbijen zijn minder efficiënte bestuivers dan solitaire bijen. Bij het verzamelen van stuifmeel in het korfje op de poten vermengen ze dit met nectar tot een kleverige massa. Bij het bezoeken van een volgende bloem verliezen ze daardoor minder stuifmeel zodat de stamper van deze bloem minder gemakkelijk bevrucht wordt. De meeste solitaire bijen vervoeren het stuifmeel droog en morsen er veel meer mee, wat de bestuiving ten goede komt.

Maar honingbijen hebben meerdere voordelen: ze zijn veel talrijker, ze leven veel langer en zijn polylectisch, wat wil zeggen dat ze stuifmeel van veel soorten bloemen verzamelen. Sommige soorten solitaire bijen zijn oligolectisch (verzamelen van stuifmeel van enkele soorten bloemen) tot zelfs monolectisch, zoals de knautiabij, die enkel stuifmeel van beemdkroon (Knautia arvensis) of het nauw verwante duifkruid verzamelt. Beide planten komen op de Koeheide voor.

De gehoornde metselbij is wel polylectisch: ze zijn al vroeg in het voorjaar actief en verzamelen stuifmeel van vroegbloeiende wilgen, van bloesem van sleedoorn en van vruchtbomen zoals perelaars. Deze laatste worden moeilijk bestoven door honingbijen want hun nectar smaakt zeer flauw. Solitaire bijen gaan evenwel voornamelijk voor het stuifmeel en houden veel minder rekening met de aanwezige nectar.

De larven van de gehoornde metselbij eten hun voedselvoorraad op en gaan dan in rustfase: ze komen pas negen tot tien maanden later uit hun pop, wat wil zeggen dat de adulte exemplaren het volgende jaar uitkomen. Hierbij heeft het vrouwtje dat de eieren legt een speciale strategie: de eitjes aan de binnenkant van de holte ontwikkelen zich tot vrouwtjes en de eitjes aan de buitenkant tot mannetjes. Het geslacht wordt niet zoals bij de mens bepaald door de aan- of afwezigheid van een Y-chromosoom maar hangt ervan af of het eitje bevrucht is (vrouwtje) of niet bevrucht is (mannetje). De moeder kan het geslacht dus zelf bepalen.

De mannetjes krijgen een kleinere voedselvoorraad mee dan de vrouwtjes zodat ze rapper in het voorjaar zullen uitkomen. De vrouwtjes kunnen langer blijven 'slapen' in het nest. Dat heeft als gevolg dat een mogelijke vijand zoals een pimpelmees eerst de mannetjes zal opeten omdat deze vroeger vliegen. De mannetjes zijn minder belangrijk voor het in stand houden van de populatie. Je zal maar een mannetje zijn!

Sluipwespen hebben een lange legboor waarmee ze hun eitjes doorheen de afsluitprop in de nesten van de gehoornde metselbij kunnen deponeren. De larve die hieruit komt voedt zich met het eitje van de gastheer. Dit zal toevallig ook weer een mannetje zijn omdat de eitjes hiervan het gemakkelijkst te bereiken zijn door de sluipwesp. Ook hierbij zijn de mannetjes weer de pineut.

Lievevrouwebedstro – Asperula odorata

Dit plantje staat in onze privéboomgaard op de Koeheide en staat sinds eind april in bloei.

Afbeelding
Lievrouwebedstro (Asperula odorata)

Johan Van Meerbeek (waarnemingen.be)

Als lid van de walstrofamilie is lievevrouwebedstro in de natuur vrij zeldzaam. Bij voorkeur groeit het in kalkrijke beukenbossen, voornamelijk in het oosten van ons land. Vermoedelijk moet het in onze streek dus als stinzenplant beschouwd worden. Zie voor stinzenplanten het verslag van februari 2025.

Deze plant is een prachtige bodembedekker. De bladkransen bestaan uit 6 tot 9 blaadjes en de elegante, witte, stervormige bloempjes staan in eindelingse schermen.

De naam Asperula duidt op het ruw aanvoelen van bladeren en stengel; odorata wijst op de aromatische geur. Om ten volle van deze geur te genieten moet men het kruid vlak voor de bloei plukken. In verse toestand is de geur eerder miniem, maar tijdens het drogen ontwikkelt zich het fijne parfum. Verantwoordelijk voor deze geur is het coumarine. Bij reukgras (momenteel massaal bloeiend op de Koeheide) is dat ook het geval en de coumarinegeur hiervan ontdekken we pas wanneer dit gras in gedroogde toestand tussen het hooi zit.

Lievevrouwebedstro is de verchristelijkte naam van het kruid van Freya, de godin van de liefde en van de natuur. Bij de Germanen werd dit kruid gebruikt bij de geboorte van zuigelingen. In het bed van een kraamvrouw gelegd bood het haar bescherming tegen het kwade. Ook diende het om overvloedige bloedingen te stelpen. Voor alle veiligheid werd er ook een bosje in het wiegje van de pasgeborene gelegd.

Na de kerstening werd het kruid gewijd aan Maria. Allerlei legendes doen de ronde omtrent kruiden van de walstrofamilie. 'Wal' betekent wieg. Maria zou o.a. dit kruid in de kribbe van Jezus gelegd hebben, en het is heel lang de gewoonte geweest om gedroogde bloempjes hiervan in de kerstkribbe te leggen.

Van de negende eeuw af vinden we in kruidenboeken het gebruik van dit kruid in wijn. Nu nog wordt in de streek van Aarlen dit kruid toegevoegd aan druivenwijn met als resultaat de bekende Maytrank. In de Gaumestreek rond Virton voegt men dit kruid toe aan appelwijn, daar gekend als Zigomar. Dit wordt als aperitief geschonken met een schijfje sinaasappel.